Welke uitgangsfunctie is vereist? Bij binair schakelende sensoren, d.w.z. "aan" en "uit" schakelende sensoren, zijn er drie verschillende uitgangsfuncties. Het maakcontact, het verbreekcontact en de antivalente uitgangsfunctie.
Maakcontact
Het maakcontact is de meest gebruikte schakeling. Net als een lichtschakelaar sluit het contact wanneer de sensor het meetobject detecteert in zijn detectiebereik. De uitgang wordt doorgeschakeld en wordt een "hoog signaal" genoemd. Maakcontacten worden ook aangeduid met de letters NO (Normally Open) en hebben het volgende schakelsymbool:
NO (normally open) A (maakcontact)
Als er zich een object in het gebied van de actieve schakelzone bevindt, wordt de uitgang doorgeschakeld.
verbreekcontact
Het verbreekcontact onderbreekt het contact wanneer een meetobject in het detectiebereik wordt gedetecteerd. De uitgang wordt onderbroken en dit wordt een "laag signaal" genoemd. Verbreekcontacten hebben een groot voordeel in het sensorbereik, omdat draadbreuk betrouwbaar wordt gedetecteerd. Dit is een doorslaggevend argument, met name vanwege de Machinerichtlijn, die sinds 2012 van kracht is. Verbreekcontacten worden ook aangeduid met de letters NC (Normally Closed) en hebben het volgende schakelsymbool:
NC (normally closed) R (verbreekcontact)
Als er zich een voorwerp in de buurt van de actieve schakelzone bevindt, wordt de uitgang onderbroken.
Antivalent
Antivalente apparaten zijn sensoren die zowel verbreekcontact als maakcontact kunnen zijn. Er zijn dus twee uitgangsleidingen die tegelijkertijd aangesloten kunnen worden.
NO (normally open) en NC (normally closed)
Maakcontact- en verbreekcontactfuncties zijn tegelijkertijd beschikbaar.
Als er nog meer sensorgegevens nodig zijn, zijn er tal van sensoren die een analoge uitgang of de nieuwe IO-Link-interface bieden.
Verbreekcontacten hebben een groot voordeel in het sensorbereik, omdat draadbreuk betrouwbaar wordt gedetecteerd. Patrick Targonski, productmanager bij autosen